Gedicht: donderavond
Luie zaterdag, Vlinderman blijft genieten van het niets doen. Krantje, zeteltje, lampje, vrouwtje, poesje op vrouwtje, Herman Van Veen op de achtergrond, meer hoeft het vandaag allemaal niet te zijn. Deze avond gaan we cocoonen voor de beeldbuis, afgesneden van de wereld hierbuiten, die toch alleen maar uit is op oorlogvoeren, we laten de rolluiken neer, trekken warme wintersokken aan en genieten vervolgens gewoon wat van elkaar. Gezellie, zoals ze boven de Moerdijk dergelijke taferelen omschrijven.
Hieronder nog een gedicht, dat ik vorige zomer geschreven heb terwijl ik buiten op het terras van ons appartementje zat te genieten van een naderend onweder. Daarmee zeg ik jullie een behouden vaart door dit zaterdags gespin toe.
Frans V.
Hieronder nog een gedicht, dat ik vorige zomer geschreven heb terwijl ik buiten op het terras van ons appartementje zat te genieten van een naderend onweder. Daarmee zeg ik jullie een behouden vaart door dit zaterdags gespin toe.
donderavond
de hemel loenst naar mij
in het grauwe groen van
midden juli half de avond
bedrukt ze mijn gemoed
met een amalgaam aan beloften
zwoele nachten, frisse regens
donderende onweders of
de valsheid van de vlucht
naar nog een dagje later
in mijn houten stoel zit een man
hij rookt en kijkt om zich heen
of er wat te zien zou zijn
terwijl binnen zijn vrouw
die geduldig op hem wacht
na haar voorbereiding
op de nacht die niet wacht
de man in mijn stoel lacht
ingetogen en onverwacht
staat hij recht, hij hoort
zijn vrouw, ze vraagt
haar man, die niet twijfelt
ik loens naar de hemel
die ik uit wil dagen
de man zijn zonden te vergeven
met het water dat daar lonkt
en ik weet terwijl ik sta
dat het nooit genoeg kan zijn
om alles weg te wassen
dus leg ik me neer
naast haar, met haar
armen door het warrig haar
de slaap was sneller klaar
dan wij met elkaar
de hemel loenst naar mij
in het grauwe groen van
midden juli half de avond
bedrukt ze mijn gemoed
met een amalgaam aan beloften
zwoele nachten, frisse regens
donderende onweders of
de valsheid van de vlucht
naar nog een dagje later
in mijn houten stoel zit een man
hij rookt en kijkt om zich heen
of er wat te zien zou zijn
terwijl binnen zijn vrouw
die geduldig op hem wacht
na haar voorbereiding
op de nacht die niet wacht
de man in mijn stoel lacht
ingetogen en onverwacht
staat hij recht, hij hoort
zijn vrouw, ze vraagt
haar man, die niet twijfelt
ik loens naar de hemel
die ik uit wil dagen
de man zijn zonden te vergeven
met het water dat daar lonkt
en ik weet terwijl ik sta
dat het nooit genoeg kan zijn
om alles weg te wassen
dus leg ik me neer
naast haar, met haar
armen door het warrig haar
de slaap was sneller klaar
dan wij met elkaar
Frans V.