Maastricht + gedicht
Vier dagen Maastricht. Wat kan je daar over vertellen? Massaal veel. Het weer bijvoorbeeld. Dat ging van half zonnig naar half niet zonnig. Terwijl er regen voorspeld was, kan je nagaan. Of de behuizing in het B&B van De Hofnar. Niets op aan te merken, alles net netjes geverfd op de slaapburen na die je slechts 's ochtends tegenkwam in hun slip. Over de voorbijgangers die hun vriendin met hoofd en al gebruikten om de buren hun ramen in te slaan gaan we het al helemaal niet hebben, dat zijn gewoon eikels die niet beter weten.
Nip en ik hebben iemand leren kennen die we al langer kenden. We passeerden elkaar al eens via het internet, maar vrijdag was het raak. Confrontatie eerste klasse en geen ontkomen aan via de delete-toets... Niet dat er veel behoefte aan ontkomen was, want er zat elektriciteit in de lucht, veel menselijkheid ook. Nip en ik zijn er dé vriend van ons tegen het lijf gelopen. Letterlijk en ook voor herhaling vatbaar. Wil je daar meer over weten, dan zal je maar langs Nip moeten surfen, want ik wil niet overdrijven met al mijn superlatieven hier. Ed, dankjewel.
Morgen moet ik opnieuw gaan werken. Het zal een vreemde bedoening zijn, zo terug in de touwen voor een baas die me niet begrijpt. Al even erg is de bedenking dat er zo geen enkele baas mij ooit zal begrijpen. Voor hen zal ik altijd moeten opbrengen. Tss, alsof zo'n baas niet moet opbrengen voor mij. Ik dwaal af, ik weet het, en het kan me niet veel schelen ook. Ik ben een gelukkig man vandaag en gisteren en morgen en waarschijnlijk blijf ik dat nog een tijdje ook. Dankzij Maastricht en dankzij Ed.
over weten
help, er zit een elf
naast de twaalf, zomaar
ik bespeur in zijn ogen
de furie van mijn moeder
toen ze mij weigerde, zomaar
ik een zoveel te tellen wees
de dame wenkt me warm
in woorden, diep in gebaar
ontwaar ik een stukje mens
te ontkennen, nee, niet zij
niet niemand ooit opnieuw
zeg ik op te lossen, rotten
deze hap wens ik niet meer
spreken ze over mij
klinisch dood in hun termen
over verlaten en onthecht
ontkenning maar bovenal
bodemloos, weten zij veel
dat de liefde hier weer woont
en zij zonder naam de enige
die dat werkelijk weet
help, er zit een elf
naast de twaalf, zomaar
ik bespeur in zijn ogen
de furie van mijn moeder
toen ze mij weigerde, zomaar
ik een zoveel te tellen wees
de dame wenkt me warm
in woorden, diep in gebaar
ontwaar ik een stukje mens
te ontkennen, nee, niet zij
niet niemand ooit opnieuw
zeg ik op te lossen, rotten
deze hap wens ik niet meer
spreken ze over mij
klinisch dood in hun termen
over verlaten en onthecht
ontkenning maar bovenal
bodemloos, weten zij veel
dat de liefde hier weer woont
en zij zonder naam de enige
die dat werkelijk weet
Frans Vlinderman